Overdenking december 2014 Overdenking december 2014
Heer, U bent ons een toevlucht geweest van geslacht op geslacht.
Psalm 90:1
 
De als oudejaarspsalm bekend staande Psalm 90 is vormgegeven als een gebed; een gebed van Mozes, de godsman. Dit maakt de psalm op zich al bijzonder. Meestal denken wij bij psalmen aan David of Asaf en misschien aan de Korachieten. Mozes staat niet echt bekend als dichter/zanger van psalmen, Exodus 15 uitgezonderd: het lied aan de Rietzee na de Godgeleide doortocht door de zee en de redding uit Egypte.
Psalm 90 is een gebed waarin de loop van de tijden overdacht wordt. Dit gebeurt van twee kanten: van Gods kant en van de menselijke kant. Hieruit blijkt dat God en mens onvergelijkbaar zijn. De onvergelijkbaarheid vindt uitdrukking in de bekende vergelijking van duizend jaar tegenover één dag. Niet als rekenmodel maar als aanduiding van het verschil tussen God en mens. Ook in de beleving van de loop van de tijden is het onderscheid tussen Schepper en schepsel onmiskenbaar aanwezig.
De breekbaarheid van het schepsel en de voorbijgaande aard vinden uitdrukking in dit gebed. Vele beelden kent de Bijbel voor onze ‘tijdelijkheid’. Tegelijk is een krampachtig vasthouden aan het aardse deze psalm vreemd. Vertrouwen op de eeuwige God verlost de tijdelijke mens van zulk krampachtig vasthouden aan zijn tijd onder de zon. Het gebed opent met de belijdenis van vertrouwen op deze eeuwige God: van geslacht op geslacht.
Zelfs onze kwetsbaarheid als die van gras dat in de morgen opschiet en ’s avonds verwelkt en verdort, wordt door God in zijn eeuwigheid omvat. Hij is immers van eeuwigheid tot eeuwigheid. Dat gaat ons begrip te boven. Zelfs al rekenen wij met de onvoorstelbare ouderdom van het heelal dan nog is van eeuwigheid tot eeuwigheid groter en alomvattend.
Zo is onze God. Teruggebracht tot menselijke maat klinkt dat als de opening van de psalm: van geslacht tot geslacht. Op deze manier is het enigszins te vatten voor ons. De loop van de tijd krijgt zo namen en gezichten.
 
Wij herinneren ons de geslachten voor ons en kennen het geslacht na ons als ons die tijd van leven is gegund. In de psalm klinkt dit besef als bede door: Toon uw daden aan uw dienaren, maak uw glorie bekend aan hun kinderen.
Het gebed eindigt met een verlangen naar het zien van Gods genade en bevestiging van het werk van onze handen. Deze combinatie ziet uit naar een blijvende indruk in de tijd/geschiedenis van ons bestaan.
De psalm heeft een open einde. Hoe slaat God vanuit de alomvattende eeuwigheid een brug naar mensen in de tijd? De roep om zijn genade te tonen staat in deze context. Het open einde is tot vervulling gekomen in de komst van onze Heer Jezus Christus. De God die van eeuwigheid tot eeuwigheid is, heeft woning in Hem gemaakt in de tijd van onze geschiedenis. Tijd en eeuwigheid zijn in Hem samengetrokken; hemel en aarde vallen in Hem samen; het Woord is vlees geworden.
Het gebed tot God om zijn genade te tonen is verhoord. Groter genade dan zelf tot ons te komen in zijn Zoon binnen de loop van de tijden bestaat niet: Vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de Messias, de Heer (Luc. 2:11).
Met een verwijzing naar David wordt de gedachte ‘van geslacht op geslacht’ gewaardeerd en bevestigd. De Messias is uit het geslacht van David aan wie God zijn belofte had gegeven en wiens nakomeling verwacht werd. In zijn naam zingen we het halleluja van geslacht op geslacht.
 
Halleluja, halleluja.
Ik verkondig u een tijding van vreugde:
heden is u een redder geboren, Christus, de Heer.
Halleluja, halleluja.
 
Lied 338h (uit: Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk)
terug