Overdenking april 2021 Overdenking april 2021

Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op de laatste dag uit de dood opwekken.


Johannes 6:54

Een van de zeven werken van barmhartigheid waarop we een aantal keren hebben ingezoomd in deze lijdenstijd vanuit de brochure voor de liturgische schikkingen is het geven van eten aan wie dat nodig heeft. Ik had honger en jullie gaven mij te eten (Mat. 25:35). Dit werk ligt in lijn met de bede uit het Onze Vader: Geef ons heden ons dagelijks brood (Mat. 6:11). Na periodes van vasten – wat de veertigdagentijd van oorsprong is – is eten weer broodnodig.
Johannes wijdt het zesde hoofdstuk van zijn evangelie onder andere aan brood. Eten, voeding en verzadiging komen op verschillende manieren aan de orde. Aan het begin staat de wonderbare spijziging van de vijfduizend. Dit teken krijgt uitleg in het vervolg van het hoofdstuk. De spijziging is namelijk meer dan het vullen van knorrende magen.
Dat had Jezus al onder woorden gebracht in zijn gesprek met de duivel bij de verzoeking in de woestijn; de gebeurtenis waarop de veertigdagentijd traditioneel teruggrijpt en mee verbonden is vanwege het vasten van onze Heer.  De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God (Mat. 4:4).
Doch de mensen én de leerlingen hebben daar nog niet voldoende oog voor. Filippus bijvoorbeeld (zie vers 5) vat de vraag van Jezus heel letterlijk op: ‘Waar kunnen we brood kopen om deze mensen te eten te geven?’ Zijn ogen zijn nog niet geopend voor het brood dat werkelijk voedt en waarna men, na ervan gegeten te hebben, geen honger meer krijgt. Dat brood is Jezus Christus zelf.
Stap voor stap neemt Jezus ons mee om de ogen hiervoor te openen. Zijn joodse gesprekspartners vinden de woorden van Jezus veel te boud: ‘Hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven!’ Toch is dit precies wat Jezus doet wanneer Hij het avondmaal instelt. Geen fysieke gemeenschap met zijn lichaam, maar geestelijke. Zijn offer van Golgota aanvaarden in brood en wijn. Dat is eten van zijn lichaam en drinken van zijn bloed. Bij de viering van het heilig Avondmaal op Witte Donderdag worden die woorden gelezen.
Meervoudig legt Jezus uit wat Hij bedoelt met het eten en drinken van zijn lichaam en bloed: ‘Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank.’ De spijziging van de vijfduizend wees vooruit naar dit ware voedsel, deze ware drank. Het antwoord op Jezus’ vraag waar dit te koop is, luidt dan ook: bij Hem, Hij zelf.
De instelling van het avondmaal en het offer op Golgota worden op elkaar betrokken als niet los te koppelen aspecten van deze beweging. Deze beweging loopt uit op Pasen. ‘Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal Ik op de laatste dag uit de dood opwekken.’ Hij die opgewekt is uit de dood zal hen, die gemeenschap hebben met Hem, ook opwekken tot de nieuwheid van het eeuwige leven.

Ds. Jurrien Mol
terug