Overdenking oktober 2020
Overdenking oktober 2020
David zei: ‘U hebt uw dood aan uzelf te wijten, want u hebt uzelf met zoveel woorden beschuldigd door te zeggen: “Ik heb de gezalfde van de heer de genadestoot gegeven.”’ 2 Samuël 1:16 Het is een macabere geschiedenis, waarmee het tweede boek Samuël opent. David ontvangt de tijding van Sauls dood. In feite maakt dat de weg voor hem vrij om de macht over te nemen. Het betekent het einde aan de vervolgingen, die David van Sauls zijde te verduren heeft gehad. Niet langer zal de koning hem naar het leven staan en de belofte, die besloten ligt in de zalving van David door Samuël, zal zijn vervulling kunnen krijgen. De tijding van Sauls dood wordt David gebracht door een opportunistische Amalekiet. Deze probeert voordeel te halen uit de dood van Saul, die reeds in het slot van het eerste boek Samuël beschreven staat. Maar David kent de toedracht van de dood van Saul en zijn zonen – met name Jonatan, zijn vriend – niet. Deze Amalekiet gokt erop, dat David verguld zal zijn met de dood van zijn opponent. En dat David degene, die Saul gedood heeft, rijkelijk zal belonen. In zijn verhaal doet de Amalekiet het voorkomen alsof hij Saul een dienst heeft bewezen door hem te doden. Als bewijs van zijn aanwezigheid heeft hij de koninklijke diadeem van zijn hoofd en de armband meegenomen. Geheel in de lijn van zijn opportunisme biedt de Amalekiet (die zonder naam blijft!) deze tekenen van de koninklijke waardigheid aan David aan. De reactie van David is niet een van vreugde of opgewektheid. Ook die van de mannen met hem is niet van die aard. Zij scheuren de kleren uit rouw over Saul en over Jonatan, over het volk van de heer en het huis Israëls. Onderwijl wacht de Amalekiet op zijn beloning. Hij heeft immers de genadestoot aan Saul toegediend. Door zijn optreden is de weg vrij voor David om het koningschap te claimen. David, die zojuist teruggekeerd was van een campagne tegen de Amalekieten om onder andere zijn twee vrouwen uit hun handen te redden. En nu staat er iemand van dit volk tegenover hem. Deze verhaalt hoe hij Saul (op diens verzoek zegt hij) gedood heeft. De reactie van David vormt zich onder de spanning van tegenstrijdige gevoelens. Uiteindelijk geeft één aspect de doorslag. De gezalfde van de heer is gedood. Een vreemdeling, een Amalekiet, een erfvijand van Israël heeft zich aan de gezalfde van de heer vergrepen. David gaat voorbij aan zijn eigen politieke gewin, dat hij uit de dood van Saul kan halen. Hij, die een bijzondere band met de heer had, is in zijn eer geschonden door een heiden. Daarmee heeft deze de eer van de heer zelf geschonden. Dat weegt het zwaarst voor David. De man naar Gods hart treedt hier voor het voetlicht. Met een vraag van deze strekking treedt David de Amalekiet tegemoet. De vraag bevat de mening van David. De Amalekiet had zich moeten ontzien om zijn hand uit te steken naar de gezalfde van de heer. Nu dat niet zo is, zal deze ontvangen wat hem toekomt. Niet het opportunistische gewin, waarop hij gehoopt had. Maar zijn eigen ondergang, die hij bewerkt heeft door te gokken met de dood van de gezalfde van de heer. De gezalfde is de messias. Voorzichtig is de lijn te trekken van deze gezalfde naar dé Gezalfde. Wie zich aan Hem vergrijpt, wie Hem ‘doodt’, getuigt tegen zichzelf en bewerkt zijn eigen ondergang. Dit geldt onverlet de verwerping door God van zijn gezalfde. Het mysterie van de verwerping van Saul, de gezalfde des Heren, krijgt een ondoorgrondelijke diepte in het kruiswoord van dé Gezalfde: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? David liet zien, dat hij wist halt te houden uit gezag voor het gezalfd zijn door de heer. De Amalekiet vergreep zich eraan. Wat van de heer is, daar blijft een mens van af. Dat is een zaak van dood of leven. De eerste vertelling van 2 Samuël vertoont een beeld dat uit beide boeken Samuël naar voren komt: God blijft veelal ongenoemd en lijkt afwezig. Slechts in de staande uitdrukking ‘gezalfde van de heer’ komt zijn naam aan de orde. Daarin is de enige verbinding te vinden tussen de alledaagse gebeurtenissen en Gods betrokkenheid bij die gebeurtenissen. Deze verbinding gaat dieper dan de eerste aanblik doet vermoeden. Het is namelijk het bericht van de Amalekitische bode die een ethische kwestie aan de orde stelt: wat is (de) waarheid? Is (de) waarheid objectief vast te stellen? Het manipuleren van gegevens kan toegepast worden om zelf in een beter daglicht te komen staan. Wie nog een stap verder gaat, deinst niet terug voor marchanderen met de waarheid en ‘nepnieuws’ te verspreiden tot eigen voordeel. De vraag naar (de) waarheid blijft meeklinken in elk aspect van dit verhaal. Het is een telkens terugkerende vraag zoals Pilatus die aan Jezus voorlegde (Joh. 18:38). Mag ieder zijn of haar eigen waarheid hebben of formuleren, of is er een instantie of iemand – God – aan wie de waarheid gerelateerd is? Dit geldt voor David niet minder dan voor de Amalekitische bode. Een verkeerde keuze of een dubbele agenda, beide staan op gespannen voet met de waarheid. Onze waarheid is de persoon Jezus Christus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14:6). Ds. Jurrien Mol | ||
terug | ||