Overdenking juli/augustus 2020
Overdenking juli/augustus 2020
Van verlangen smacht mijn ziel naar de voorhoven van de heer.Psalm 84:3aDe kogel is door de kerk: de kerkdeuren gaan weer open! Met alle beperkingen en regels maken we weer een herstart. Aan de onnatuurlijke manier van gemeente-zijn komt langzaamaan een einde. Als lichaam van de Heer is de gemeente erop aangelegd om samen te komen, om samen het geloof te beleven en te praktiseren. Alleen het gaande houden van de lofzang zal nog moeten wachten. De veelvuldige oproepen in de Psalmen om de Heer met luide stem te loven en te jubelen moeten we vooreerst nog even in de wachtstand zetten. We hopen dat ook daar over niet al te lange tijd een einde aan komt. De afgelopen periode is een oefening in geduld geweest waarbij we soms die extra mijl moesten gaan. Voorgaan in een dienst zonder gemeente is een gemankeerde manier van gemeente-zijn. Persoonlijk zie ik ernaar uit en verlang ik ernaar om weer samen te komen met de gemeente van de Heer. Psalm 84 bezingt die zegen, namelijk dat wij een plaats hebben waar wij bij de heer kunnen zijn. Ook dat heeft de afgelopen periode mij laten zien, namelijk hoe groot de zegeningen zijn die wij als gemeente ontvangen hebben. De kerkgang is zo vaak als een vanzelfsprekende mogelijkheid gezien dat het bijzondere en de zegening daarvan niet meer gezien werd. ‘Ach, gaan we deze keer niet, volgende week is er weer een mogelijkheid om te gaan.’ Of volgende maand of wanneer dan ook; overslaan werd ons gemakkelijk gemaakt door de zegening van elke week een kerkdienst. Opeens was dat anders. Naast vele andere zaken die tot nadenken aanspoorden door deze crisis was de zaak van de kerkgang en kerkdienst dat ook. Ik hoop dat u zich herkent in de woorden van Psalm 84 en dat gevoel met de dichter deelt. Misschien past de dichterlijke overdrijving wat meer bij de temperamentvolle aard van zuidelijke mensen en vinden wij het wat overdreven om te spreken van een smachten van de ziel. Tegelijk voelen we wel aan wat de dichter bedoelt. Hij waardeert de zegen om in het huis van de heer te kunnen zijn. Zelfs de voorhoven – het voorportaal zogezegd – vervullen zijn gevoel reeds met de nabijheid van God. Hij is daar namelijk niet alleen. De gemeenschap van de gelovigen komt samen om voor God te verschijnen. Van heinde en ver trekken de mensen op naar Sion – Jeruzalem – om in elkaars gemeenschap voor Gods aangezicht bijeen te zijn. Zelfs de dieren die een onderkomen vinden in het huis van God betrekt de dichter in de verwoording van zijn gevoel. De schuilplaats die zij vinden in het huis van God bij zijn altaren staan symbool voor de bescherming die gelovigen vinden bij Hem. Zodoende prijst de dichter de mens gelukkig die vertrouwt op de heer van de hemelse machten. Hij is die mensen een zon en een schild: licht op hun pad en bescherming in gevaren. Het verlangen is zo sterk dat de dichter liever op de drempel van Gods huis verblijft dan in de tenten van de goddelozen waar geen nee te koop is in zaken van vermaak en vertier, van genot. Ten diepste laat dat de mens leeg achter. Het is leeg vermaak en zinloos tijdverdrijf in de tenten der goddelozen. Mijn wens en bede is het dat God u het in het hart geeft om zo te verlangen naar de samenkomst van de gemeente als die te voelen is bij de dichter van deze psalm. ‘Mijn hart en mijn lijf roepen om de levende God,’ zegt hij. Het gaat niet alleen om de gezindheid of het denken (‘dominee, ik heb de kerk(gang) niet nodig om te geloven’), het gaat ook om een praktiseren van het geloof en de gemeenschap van de gelovigen met het lijf. Je gaat op weg naar het huis van God om samen te zijn met broeders en zusters in het geloof. ‘Die kans laat je niet lopen,’ zegt de dichter. Ds. Jurrien Mol | ||
terug | ||